Roltrap voldoet aan eisen, toch aansprakelijkheid

Het Gerechtshof Amsterdam heeft in een onlangs gepubliceerd arrest een voor mij toch wel opmerkelijke uitspraak gedaan. Een klein kind werd gegrepen door de rubberen band van een roltrap in een schoenenwinkel en raakte helemaal aan de onderkant van de roltrap bekneld. Het kind liep ernstig en blijvend letsel op. De (bedrijfsmatige) bezitter van de roltrap werd aansprakelijk gesteld met als belangrijkste argument dat de roltrap niet had voldaan aan alle eisen die daaraan mochten worden gesteld.

Arbeidsinspectie

De Arbeidsinspectie heeft een onderzoek ingesteld en een ongevalsrapport opgesteld. Naar het oordeel van de Arbeidsinspectie voldoet de roltrap in de winkel ‘vermoedelijk’ (niet duidelijk wordt wat er precies wordt bedoeld) aan de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet op de Gevaarlijke Werktuigen. Het type van de roltrap voldoet verder aan de Veiligheidsvoorschriften voor het vervaardigen en aanbrengen van roltrappen en rolpaden 1998 (NEN-EN 115). Naar aanleiding van het ongeval heeft de hoofdinspecteur van de Arbeidsinspectie, regio Zuidwest, namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Afdeling handhaving van de Arbeidsinspectie verzocht de zaak over te nemen om namens de lidstaat te ageren bij de Europese Commissie te Brussel, onder de mededeling dat de betreffende veiligheidsvoorschriften onvoldoende zijn en ruimte tussen de bewegende leuning van de roltrap en de vloer eenvoudig is af te schermen.

Eerder al had de rechtbank de door de ouders van het kind gevraagde verklaring voor recht en de veroordeling tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat, toegewezen en de winkelier veroordeeld tot betaling van een voorschot onder algemene titel en haar veroordeeld in de proceskosten.

Overwegingen aansprakelijkheid

Op grond van artikel 6:174 BW is d voor de gestelde schade van Bastian en [Z] cs aansprakelijk als komt vast te staan dat de roltrap niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen en daardoor een gevaar voor personen of zaken opleverde en dit gevaar zich heeft verwezenlijkt. De omstandigheid dat de roltrap in algemene zin voldeed aan alle van overheidswege vastgestelde veiligheidsvoorschriften staat niet aan aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW in de weg. Beslissend is of de roltrap voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen.

Een roltrap bestaat uit mechanisch beweegbare delen en bergt een risico van naar binnen trekken, klemraken en verbrijzelen in zich. Deze risico’s blijken in algemene zin uit de lijst met gevaren behorend bij de Europese norm. Ter voorkoming van de verwezenlijking van deze gevaren dient een roltrap aan specifieke normen te voldoen. Uit het ongevalsrapport van de Arbeidsinspectie valt evenwel af te leiden dat bij het opstellen van de veiligheidsnormen niet is voorzien dat een kind liggend onder de bewegende roltrapleuning en de vloer beklemd kan raken, ook als de lengte van het uitstekende deel van de leuningband en de afstand van de leuningband tot de vloer voldoen aan de voorgeschreven normen.

Het hof is van oordeel dat op grond van de onbestreden bevindingen van de Arbeidsinspectie is komen vast te staan dat de roltrap het risico op het ontstaan van zeer ernstig letsel bij kinderen in zich bergde. Dit risico heeft zich ook verwezenlijkt. Het letsel van het kind is – bij gebreke van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden – ontstaan bij een normaal te achten gebruik van de roltrap. De winkel is in beginsel voor iedereen toegankelijk en bestemd daarin winkelend publiek te ontvangen, zodat aan de veiligheid van de roltrap hoge eisen mogen worden gesteld. In de winkel worden kleding en schoenen verkocht, ook voor kinderen, zodat de aanwezigheid van (jonge) kinderen in de winkel en op de roltrap een gegeven is. De roltrap zal zodanig moeten zijn ingericht en vormgegeven dat bezoekers van de winkel – volwassenen en kleine kinderen – daarvan veilig gebruik kunnen maken. Dit is dus niet het geval gebleken. De conclusie is dan ook dat de roltrap niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. De snelheid waarmee de noodstop van de roltrap heeft gewerkt kan in dit verband buiten beschouwing blijven.

Ook als ervan wordt uitgegaan dat de bezitster de onveiligheid van de roltrap niet kende zodat het ongeval voor haar niet voorzienbaar was en zich nooit eerder een gevaarlijke situatie met de roltrap heeft voorgedaan (zodat zij geen aanleiding had aanvullende veiligheidsmaatregelen te treffen), leidt dat in de gegeven omstandigheden niet tot een ander oordeel ten aanzien van de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW. Deze bepaling creëert immers een kwalitatieve aansprakelijkheid voor de gevallen waarin een opstal niet voldoet aan de eisen die men – kort gezegd – vanuit het oogpunt van veiligheid daaraan mag stellen. Het enkele feit dat de bezitter dergelijke gebreken aan de opstal niet kende of kon kennen, staat aan aansprakelijkheid niet in de weg.

Conclusie

Kortom, de roltrap voldeed aan alle wettelijke eisen die er gesteld waren, alleen waren de wettelijke normen niet zodanig, dat er gesproken kon worden van een veilige situatie. In feite is er aldus geredeneerd, dat doordat vaststond dat het kind bekneld was geraakt, de roltrap wel onveilig geweest moet zijn en niet aan de daaraan te stellen eisen moet hebben voldaan. Immers, anders was het kind toch niet bekneld geraakt!

Deze uitspraak zet de deur open naar veel meer van hetzelfde. Ik vraag mij dan ook af of er cassatie zal worden ingesteld en zo ja, of de Hoge Raad de uitspraak zal vernietigen met in het achterhoofd de bedrijfseconomische belangen van winkeliers en verzekeraars.

© Copyright Ridder Letselschade 2024 Powered by Online marketing bureau iClicks