Rechtbank Rotterdam begroot schade

De rechtbank Rotterdam heeft op 8 mei 2013 weer een leerzame uitspraak gedaan in een zaak, waarbij een man 23 oktober 2007 betrokken was geraakt bij een verkeersongeval (kop-staart botsing). Chartis is de verzekeraar van de aansprakelijke partij. Chartis heeft aansprakelijkheid voor de ongevalsgerelateerde schade erkend. Het geschil tussen partijen betreft de omvang van de ongevalsgerelateerde schade. Op het gebied van re-integratie, verlies van arbeidsvermogen, ruime toerekening, smartengeld, een meer dan lezenswaardige uitspraak.

In deze zaak is onder meer sprake van de volgende schadeposten: verlies van arbeidsvermogen, huishoudelijke hulp, kosten van een aangepaste stoel en smartengeld. De totale schade is door de advocaat op ongeveer € 133.500,00 begroot. Chartis heeft in de loop van de jaren € 63.500,00 aan voorschotten betaald en vindt dat de letselschade daarmee wel is betaald. Met andere woorden, met wil geen aanvullende betalingen meer doen. De vordering van de eiser bedraagt dus nog bijna € 70.000,00 (€ 133.500,00 – € 63.500,00), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de ontstaansdata vanaf de schadeposten, rekening houdende met de betaalde voorschotten.

Arbeidsongeschiktheidsverzekering

De man had, als ZZP-er, een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij De Amersfoortse. De Amersfoortse heeft na zijn uitval direct initiatief genomen bij de begeleiding. Die begeleiding was gericht op herstel van belastbaarheid en re-integratie in werk. Chartis was bekend met de bemoeienissen van De Amersfoortse en heeft de re-integratie volledig aan De Amersfoortse overgelaten. De arbeidsdeskundige begeleiding door De Amersfoortse en de eigen inspanningen van het slachtoffer  hebben erin geresulteerd dat man is gere-integreerd. Sinds mei 2009 is hij fulltime in loondienst. Zijn oude werkzaamheden als ZZP-er heeft hij niet hervat. 
De uitval van de man voor zijn werk als ZZP-er had aanzienlijke financiële consequenties. Inkomsten vielen weg terwijl kosten doorliepen. Ten dele kon dit worden opgevangen met de uitkeringen uit de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Daarnaast heeft Chartis voorschotbetalingen gedaan op de nog vast te stellen ongevalsgerelateerde schade.

Verlies van arbeidsvermogen en re-integratie

Er is een onderzoek ingesteld naar het verlies van arbeidsvermogen. Dat onderzoek is kennelijk op gezamenlijk verzoek van de advocaat van de eiser en Chartis ingesteld. De eiser vordert in deze procedure de berekende jaarschade bedragen. Chartis wijst er op dat tussen partijen niet is afgesproken dat het rapport beslissend zou zijn voor het antwoord op de vraag in welke mate er ongevalsgerelateerd arbeidsvermogensschade is geleden. Chartis gaat er, gezien de aard van de aanrijding en de adviezen van haar medisch adviseur, namelijk van uit dat de aanrijding slechts tot een beperkte periode van klachten en beperkingen heeft geleid en dus kan in de visie van Chartis dan ook slechts sprake zijn geweest van een beperkte periode van arbeidsongeschiktheid. 
Chartis wil dat eerst op basis van de medische informatie moet worden vastgesteld dat de man als gevolg van het ongeval tot en met 2010 volledig arbeidsongeschikt was en geen werkzaamheden voor zijn onderneming kon verrichten. Pas daarna komt in de visie van Chartis de vraag aan de orde of de doorlopende bedrijfskosten – die mede aan de basis liggen van de berekende schade – voor rekening van Chartis dienen te komen.

De rechtbank vindt dat het antwoord op de vraag of en, zo ja, in welke mate de man over de periode van 23 oktober 2007 tot en met 2010 arbeidsongeschikt is gebleven door de ongevalsgevolgen, niet zonder meer bepalend is voor de beoordeling van dit onderdeel van de vordering. Schade is immers ontstaan doordat de man is uitgevallen voor zijn eigen werk als ZZP-er. Dat hij in theorie mogelijk vanaf enig moment (naar redelijke verwachting) hersteld zou kunnen zijn van het letsel dat hij door het ongeval heeft opgelopen, betekent niet dat hij vanaf dat moment geen ongevalsgerelateerde schade meer kon lijden. Immers, een bepaalde mate van theoretische arbeidsgeschiktheid betekent niet dat hij zijn eigen werk als ZZP-er weer volledig kon hervatten. Gedeeltelijke werkhervatting is in een dergelijke context vaak niet goed mogelijk. Voorts kunnen na verloop van tijd ook commercieel-economische problemen aan werkhervatting in dat eigen werk als ZZP-er in de weg staan. Immers, voor het kunnen verrichten van werkzaamheden was hij niet alleen afhankelijk van zijn eigen arbeidsgeschiktheid, maar ook van door opdrachtgevers aan hem te verlenen opdrachten. Waar werkgevers medewerking dienen te verlenen aan de (geleidelijke) re-integratie van door ziekte of ongeval uitgevallen werknemers, geldt een dergelijke verplichting in principe niet voor opdrachtgevers van ZZP-ers.

De rechtbank stelt nog maar eens dat de aard van de aansprakelijkheid (een overtreding van een verkeersnorm door het voertuig niet op tijd stil te zetten) en de aard van de schade een ruime toerekening rechtvaardigen. Daarmee wordt bedoeld dat ook de gevolgen (en de schade) die niet in een direct verband kunnen worden gebracht, voor vergoeding in aanmerking moeten komen.
De rechtbank vindt dat Chartis niet gemotiveerd heeft betwist, dat de man door het ongeval is uitgevallen voor zijn eigen werk als ZZP-er. Immers, Chartis heeft erkend dat de aanrijding tot een beperkte periode van klachten en beperkingen en tot een beperkte periode van arbeidsongeschiktheid heeft kunnen leiden. De schade waarvan de man vergoeding vordert, is het gevolg van zijn uitval voor zijn werk als ZZP-er. Na die uitval is hij er ondanks de begeleiding door De Amersfoortse niet in geslaagd om op korte termijn zijn werkzaamheden te hervatten. Voor de schade op iets langere termijn is mede van belang dat de uitval ook vanuit commercieel-economisch oogpunt negatieve gevolgen had. De opdrachten die de man voor zijn ongeval van zijn vaste opdrachtgever kreeg, zijn na de uitval gegund aan diens concurrenten.

Voor zover Chartis beoogt aan te voeren dat de man zijn schade door zijn uitval verder had kunnen en moeten beperken door zijn werkzaamheden op korte(re) termijn te hervatten, heeft zij die stelling in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende onderbouwd. Aangezien Chartis de arbeidsdeskundige begeleiding volledig heeft  overgelaten aan De Amersfoortse, rust op haar een zware stelplicht indien zij zich thans op het standpunt zou willen stellen dat die begeleiding tekort is geschoten en dat dat in de verhouding tussen en Chartis voor rekening van de man dient te komen. Aan die stelplicht heeft Chartis niet voldaan. De rechtbank meent dat de re-integratie door de arbeidsdeskundige van de Amersfoortse voldoende is geweest.

De uitval voor zijn eigen werk was een gegeven en is ook aanvankelijk door Chartis erkend. Dat vervolgens de noodzakelijke re-integratie, mogelijk door zijn fysieke en/of psychische gesteldheid en/of persoonlijke kenmerken en/of de commercieel-economische gevolgen van zijn uitval voor zijn onderneming complexer en lastiger was, of minder voorspoedig verliep dan Chartis (achteraf) meent te mogen verwachten, brengt niet mee dat de schade in zoverre niet meer aan Chartis toerekenbaar is. Dat hij ten tijde van het ongeval mogelijk in een meer dan gemiddeld kwetsbare positie verkeerde die het herstel heeft vertraagd en de klachten en beperkingen in eerste instantie veeleer deed toenemen dan afnemen, doorbreekt niet het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van de verzekerde van Chartis en de geleden schade. Hetzelfde geldt voor het niet door Chartis betwiste feit dat de belangrijkste opdrachtgever ertoe is overgegaan de opdrachten die eerder aan het slachtoffer werden gegund, nu aan zijn concurrenten te gunnen.

Neuropsychologisch onderzoek

Volgens Chartis heeft de man zich tijdens het verrichte neuropsychologische onderzoek in mindere mate ingezet dan voor hem mogelijk was. Dat verweer vindt in de ogen van de rechtbank genade. Het zou er zelfs op kunnen wijzen de man de uitslag van die onderzoeken heeft trachten te manipuleren. Dat betekent in de visie van de rechtbank in dit geval echter niet dat onvoldoende aannemelijk is dat de gestelde schade ongevalsgerelateerd is. Immers, voldoende aannemelijk is dat het ongeval destijds tot reële klachten heeft geleid en tot de uitval voor zijn eigen werk. Dat uit de uiteindelijk verrichte neuropsychologische onderzoeken geen valide conclusies kunnen worden getrokken voor wat betreft (nog) bestaande cognitieve beperkingen, zou van belang kunnen zijn bij de begroting van eventuele toekomstschade. Vergoeding van dergelijke schade wordt echter niet gevorderd.

Weliswaar stelt de man dat hij met zijn huidige in werk in loondienst minder verdient dan met zijn oude werk als ZZP-er, maar hij heeft zijn vordering wegens verlies van arbeidsvermogen uitdrukkelijk beperkt tot de periode tot en met 2010. Volgens zijn stellingen om niet verzeild te raken in een langdurige procedure waarin diverse deskundigenberichten zouden dienen te worden ingewonnen. Wat daar ook van zij, thans nog onderzoek doen verrichten door een neuroloog of neuropsycholoog acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet zinvol. Dat het bestaan van cognitieve beperkingen niet is geobjectiveerd, is wel van belang bij de begroting van het smartengeld. 
De rekenkundige/arbeidsdeskundige (wordt niet helemaal duidelik wat de functie is geweest) die heeft gerapporteerd over de omvang van de arbeidsvermogensschade, heeft zijn conclusies van het door hem begrote netto consumptieve tekort per jaar over 2007 tot en met 2010 mede gebaseerd op de doorgelopen bedrijfskosten van de destijds (nog) niet door

[eiser]

geliquideerde onderneming. Chartis wijst erop dat betreffende kosten feitelijk niet alleen ten behoeve van de onderneming zijn gemaakt. Met name kosten van internet, telefoon, huur en servicekosten van opslagruimte en autokosten waren in de visie van Chartis niet puur ondernemingsgerelateerd.

De rechtbank stelt, dat bepaalde bedrijfskosten wellicht niet volledig ondernemingsgerelateerd waren, niet de conclusie rechtvaardigt dat er dus ook geen sprake is van ongevalsgerelateerde schade. Indien de man zich in de situatie zonder ongeval in privé kosten bespaarde door deze als bedrijfskosten aan te merken, lijdt hij schade indien dat na ongeval niet langer mogelijk is. Dat zou immers betekenen dat hij na ongeval in privé extra kosten dient te maken, welke kosten hij niet in privé zou hebben dienen te maken als hem het ongeval niet was overkomen. De rechtbank wijst erop dat hogere bedrijfskosten in de situatie zonder ongeval leiden tot een lager bedrijfseconomisch resultaat van de onderneming in die situatie (en dus in de berekeningen tot een lagere schade wegens verlies van verdienvermogen). 
De rechtbank vindt wel gronden aanwezig om niet het volledige berekende verlies van arbeidsvermogen aan Chartis toe te rekenen. Zo had de man bijv. zijn onderneming eerder kunnen opheffen, in welk geval de doorlopende kosten bespaard zouden zijn.

Huishoudelijke hulp en voorschotten

Ter zake van de huishoudelijke hulp wordt, met toepassing van de normbedragen in de richtlijn huishoudelijke hulp van de Letselschaderaad zoals geldend in 2007 en 2008, in totaal € 1.590,00 gevorderd. Chartis betwist dat er enige schade ter zake van huishoudelijke hulp is geleden. 
Bij aanvang van de schaderegeling is deze schadepost echter expliciet is besproken met de door Chartis ingeschakelde schaderegelaar en er is mede op deze schadepost bevoorschot. Chartis heeft in haar conclusie van dupliek gereageerd met de opmerkingen dat de schaderegeling na een ongeval, waarbij een benadeelde arbeidsongeschikt raakt, niet is gericht op polariseren. Het schaderegelingstraject heeft in de visie van Chartis in eerste instantie veeleer een pragmatische, faciliterende functie. Met het betalen van voorschotten, zonder erkenning van schadeposten, beoogt Chartis de benadeelde rust te geven en zijn leven weer op de rails te krijgen. Chartis erkent dat juist is dat zij de zaken niet meteen op scherp heeft gezet. Zij betwist niet dat de man schade heeft geleden door de aanrijding.

De rechtbank stelt echter, dat indien Chartis in de gegeven omstandigheden in het kader van deze procedure de gevorderde kosten ter zake van huishoudelijke hulp alsnog integraal wenste te betwisten, zij die betwisting beter had moeten motiveren. Vast staat dat met de door Chartis ingeschakelde schaderegelaar over onder meer deze schadepost is gesproken. De schaderegelaar heeft daarover ook aan Chartis gerapporteerd, naar mag worden aangenomen ook over de concrete inhoud van de gedane mededelingen/toezeggingen die erop waren gericht het leven van de man weer op de rails te krijgen. Betreffend rapport heeft Chartis echter niet overgelegd en kon zij ook tijdens de comparitie van partijen niet produceren. Nu bij gebreke van overlegging van het rapport van de schaderegelaar onduidelijkheid blijft bestaan over hetgeen die voor Chartis optredende schaderegelaar aan de eiser en zijn toenmalige belangenbehartiger heeft medegedeeld over de vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp welke werd verleend via het informele circuit, kan Chartis de man nu niet zonder meer tegenwerpen dat hij niet kan bewijzen door wie, welke huishoudelijke hulp, tegen welke kosten, is verricht. Het gevorderde bedrag, dat niet bovenmatig voorkomt, zal daarom worden toegewezen.

Kosten van aangepaste stoel

De man stelt verder, dat hij een aangepaste stoel moest aanschaffen en dat hij deze op advies van huisarts en fysiotherapeut heeft aangeschaft. De kosten bedroegen € 544,88.  De man wijst erop dat dit bij het eerste thuisbezoek van de schaderegelaar van Chartis op 17 december 2007 uitgebreid aan de orde kwam. Op verzoek van de schaderegelaar van Chartis werd hem een kopie van de rekening gezonden. Chartis betwist thans dat er ongevalsgerelateerde medische gronden waren om de aangepaste stoel aan te schaffen.

De rechtbank verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen met betrekking tot de huishoudelijke hulp. Hetgeen daar is overwogen is in vergelijkbare zin op deze post van toepassing. Voorts is van belang dat niet is betwist dat de huisarts en de fysiotherapeut hebben geadviseerd om een dergelijke aangepaste stoel aan te schaffen. Aannemelijk is dat ook de schaderegelaar van Chartis hier niet afwijzend op heeft gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat aanschaf van de betreffende stoel in de gegeven omstandigheden als een op schadebeperking gerichte redelijke maatregel kan worden aangemerkt. De kosten van de stoel zullen daarom worden toegewezen.

Smartengeld

De eiser vordert een bedrag aan smartengeld van € 7.500,00. Hij acht dit bedrag gezien – niet door hem gespecificeerde – vergelijkbare zaken toewijsbaar.Hij wijst erop dat hij werd aangereden, dat hij daardoor letsel kreeg, dat hij gedurende een lange periode zeer forse, persisterende klachten van nek- en rugpijn had, met cognitieve beperkingen in de vorm van geheugen- en concentratieverlies. Hij stelt die klachten in bepaalde mate nog steeds te hebben. Hij wijst er voorts op dat hij uitviel voor zijn eigen werk in zijn eigen bedrijf, dat een jarenlange periode van grote zorgen en ontreddering volgden, dat hij uiteindelijk weliswaar werk heeft kunnen vinden, maar op een totaal ander niveau en in een geheel andere opzet dan hetgeen hij in jaren had opgebouwd. Zijn bedrijf heeft hij moeten opgeven en het is en blijft zijns inziens ongewis wat zijn toekomst zal zijn. Chartis vindt dat teveel en voert aan dat een bedrag van maximaal € 2.500,00 redelijk voor komt, zulks gelet op de vergelijkbare – niet door haar gespecificeerde – zaken in de Smartengeldgids. 
 
De rechtbank stelt, dat smartengeld een naar billijkheid vast te stellen vergoeding is voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die letsel heeft opgelopen als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Bij de begroting dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder in het bijzonder de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Daarbij dient uiteraard rekening te worden gehouden met de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding.

De rechtbank acht het in deze zaak voldoende aannemelijk dat de man door het ongeval letsel heeft opgelopen, hetgeen ingrijpende gevolgen voor hem had, ook voor wat betreft de (on)mogelijkheid om zijn werk als ZZP-er te verrichten en de daaruit voortvloeiende problematiek. Daar tegenover staat dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van ernstige blijvende beperkingen door ongevalsgevolgen. Cognitieve beperkingen zijn bij de neuropsychologische onderzoeken niet geobjectiveerd. Het slachtoffer wil de problematiek van het ongeval en de nasleep daarvan thans zo snel mogelijk achter zich te laten en zijn leven  voortzetten zonder verder belast te worden met deskundigenonderzoeken en een langdurige procedure over vaststelling van eventuele blijvende ongevalsgevolgen.

Rekening houdende met alle hiervoor genoemde omstandigheden en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, zoals dit blijkt uit de bij beide partijen bekende Smartengeldgids, meest recente editie, begroot de rechtbank het smartengeld per datum ongeval op € 4.500,00. Daarbij houdt de rechtbank tevens rekening met een vrij breed gedragen gevoel in de rechtspraktijk dat in het algemeen de smartengeldbedragen in Nederland enigszins aan de karige kant zijn. Toekenning in dit geval van een hoger bedrag dan € 4.500,00 acht de rechtbank niet gewenst omdat het toegewezen bedrag dan naar haar gevoel te ver zou uitstijgen boven de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.

Voor wat betreft de exacte bedragen die werden toegekend, verwijzen wij u naar de uitspraak zelf   LJN: CA2955, Rechtbank Rotterdam , 391238 / HA ZA 11-2114 (www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=CA2955)

Naschrift Ridder Letselschade

De vonnissen van rechter Bouwman zijn altijd lezenswaardig. Pragmatisch van insteek en goed gemotiveerd, met oog voor het slachtoffer en kennis van de letselbranche. De regels van ruime toerekening bij overtreding van een verkeersnorm, zijn aan hem welbesteed. Verzekeraars die achterover leunen, niets doen wat betreft re-integratie maar wel roepen dat het allemaal niet goed is gegaan, hoeven bij deze rechter niet op clementie te rekenen. Dat geldt overigens ook voor de slachtoffers/eisers. Kortom, bij forumkeuze naar Rotterdam!
 
Rechter Bouwman geeft aan dat hij bij de bepaling van de omvang van het smartengeld enerzijds aansluit bij het breed gedragen gevoel binnen de letselschadebranche dat de vergoedingen aan de lage kant zijn. Jammer (en onbegrijpelijk wat ons betreft) dat hij dan toch een bedrag motiveert met het argument , dat hij niet te ver wil uitstijgen boven uitspraken in de Smartengeldgids. Tja, zo komen we niet snel naar hogere plafonds. Wie steekt zijn nek uit?

© Copyright Ridder Letselschade 2024 Powered by Online marketing bureau iClicks