Arbeidsongeval: werkgever moet onschuld bewijzen

Arbeidsongeval

De Hoge Raad heeft bepaald dat als vaststaat dat een werknemer schade door het werk heeft geleden, bijv. bij een arbeidsongeval, de werkgever maar moet bewijzen dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Het bewuste arbeidsongeval deed zich al in 1996 voor tijdens een transport van een machine naar Nederland vanuit Parijs. De machine bestond uit twee delen , waaronder een aggregaat. Samen met twee Finse monteurs heeft de chauffeur gekeken naar de bevestiging van het aggregaat aan het andere deel van de machine. De chauffeur dacht te kunnen vaststellen dat de beide delen van de machine op de juiste wijze aan elkaar bevestigd waren. Hij heeft twee bouten gezien waarmee het aggregaat aan de machine gemonteerd zou moeten zijn, maar hij heeft niet kunnen zien of deze bouten goed bevestigd waren.

In opdracht van één van de Finse monteurs heeft de chauffeur de spangordels waarmee de machine op de oplegger was bevestigd, losgemaakt. Hij is daarbij begonnen bij de spangordel aan de achterzijde van de oplegger. Bij het losmaken van een spangordel is het aggregaat van de oplegger op de chauffeur gevallen. Hij heeft door dit ongeval letsel opgelopen. Er is geen ongevalsrapportage – in welke vorm dan ook – beschikbaar.

Procesverloop

De chauffeur heeft zijn werkgever voor de kantonrechter gedaagd met de eis dat de werkgever aansprakelijk zou worden gehouden voor zijn letselschade door het arbeidsongeval. De werkgever heeft allereerst een beroep gedaan op verjaring. De verjaringstermijn zou zijn aangevangen op de datum van het ongeval, zodat de vordering op 6 februari 2001 is verjaard, nu de verjaring niet is gestuit. Subsidiair heeft zij aansprakelijkheid (op grond van 7:658 BW dan wel 7:611 BW) bestreden bij gebrek aan wetenschap van de toedracht van het ongeval. Zij stelt aan haar zorgplicht te hebben voldaan gelet op de aan chauffeurs (via het Handboek chauffeur) gegeven instructies. De kantonrechter achtte de vordering inderdaad verjaard, maar het Hof deelde die mening niet. Zo kwam het toch tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

Aansprakelijkheid werkgever door hof afgewezen

De chauffeur heeft gesteld, nu vaststaat dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, het niet aan hem is om veiligheidsmaatregelen te duiden die zijn werkgever zou hebben moeten nemen voorafgaande aan of tijdens de werkzaamheden die tot het onderhavige ongeval hebben geleid, maar dat de werkgever moet aantonen dat hij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Het hof volgt dit betoog niet, omdat artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (..), waarop de vordering (mede) is gebaseerd, ziet op een toerekenbare tekortkoming in de zorgplicht van de werkgever. Het ligt volgens het hof op de weg van de werknemer om niet alleen te stellen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, maar ook om te stellen welke specifieke norm, die ertoe strekt dergelijke schade te voorkomen, door de werkgever is geschonden.

Volgens het hof heeft de chauffeur niet, althans onvoldoende onderbouwd, gesteld dat het onderhavige transport ten aanzien van de aard van de lading zodanig afweek van de gewoonlijk door de als ervaren internationaal chauffeur te verrichten werkzaamheden dat andere dan de gebruikelijke instructies gegeven dienden te worden. Ook heeft de eiser niet, althans niet gemotiveerd, gesteld dat het lossen van deze lading bijzonderheden met zich bracht waarvoor de gebruikelijke instructies niet toereikend zouden zijn. Uit het betoog van de eiser valt niet op te maken welke maatregelen dan wel instructies de werkgever heeft nagelaten te treffen respectievelijk te geven voor dit uit te voeren transport en dat had volgens het hof wel gemoeten. Het gerechtshof wijst de vordering dan ook af en de werknemer gaat in cassatie bij de Hoge Raad.

Hoge Raad acht werkgever wel aansprakelijk

Volgens de werknemer heeft het Hof het niet bij het juiste eind, waar het overweegt dat art. 7:658 BW ziet op een toerekenbare tekortkoming in de zorgplicht van de werkgever, in welk kader de werknemer niet alleen had moeten stellen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, maar ook welke norm, die ertoe strekt dergelijke schade te voorkomen, door  zijn werkgever is geschonden. Volgens de chauffeur heeft het Hof miskend dat, indien vaststaat dat een werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, het aan de werkgever is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij aan zijn zorgplicht van art. 7:658 lid 1 BW heeft voldaan en dat hij die maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

De Hoge Raad overweegt (onder meer) als volgt:

“Indien, zoals in dit geval, vaststaat dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden waarvan hij op de voet van art. 7:658 BW vergoeding vordert, kan de werkgever zich, op grond van lid 2 van dat artikel, van aansprakelijkheid voor die schade bevrijden door te stellen en zonodig te bewijzen dat hij de in lid 1 van dat artikel genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Als de werkgever ter onderbouwing van dit verweer voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, zal naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad weliswaar van de werknemer mogen worden verlangd dat hij zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet motiveert, maar mogen aan die motivering niet zodanig hoge eisen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van art. 7:658 lid 2 de werknemer door verlichting van zijn processuele positie – ook op het punt van zijn stelplicht – bescherming te bieden tegen de risico’s van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
 
4.2.2 Met een en ander valt niet te verenigen hetgeen het hof in de door de onderdelen bestreden rov. 2.4 en 2.5 heeft overwogen. Het hof heeft immers de aansprakelijkheid van

[verweerster] niet afgewezen op grond van een beoordeling van door [verweerster] aangevoerde concrete stellingen ten betoge dat zij al hetgeen heeft ondernomen dat redelijkerwijs noodzakelijk was om schade als door [eiser] geleden te voorkomen, maar op grond daarvan dat [eiser] (rov. 2.4) niet gesteld heeft welke norm ter voorkoming van dergelijke schade [verweerster] heeft geschonden, en (rov. 2.5) ook niet gesteld heeft welke maatregelen dan wel instructies [verweerster] heeft nagelaten te treffen onderscheidenlijk te geven. Aldus is het hof ten onrechte uitgegaan van een stelplicht van [eiser]

die niet past binnen het stelsel van art. 7:658.”

De Hoge Raad stelt de chauffeur derhalve in het gelijk en verwijst de zaak naar een ander Gerechtshof.

© Copyright Ridder Letselschade 2024 Powered by Online marketing bureau iClicks