Gemeente aansprakelijk voor letselschade

De gemeente Gemert-Brakel moet van de rechtbank de helft van de letselschade van een man betalen, nadat die was uitgegleden op een gledde betonplaat. Hij is uitgegleden toen hij zijn afval inleverde op de gemeentelijke afvalinzamelingsplaats. De aldaar aanwezige betonplaten waren glad door algvorming. De rechtbank acht de gemeente als eigenaar van het terrein aansprakelijk omdat de situatie op het terrein niet voldeed aan de daaraan te stellen veiligheidseisen, althans de gemeente aldaar een gevaarzettende situatie heeft laten ontstaan en voortbestaan. De rechtbank neemt tevens eigen schuld aan aan de zijde van het slachtoffer (50%) omdat de schade mede een gevolg is van de aan hem toe te rekenen omstandigheid dat hij onvoldoende oplettend is geweest.

Aansprakelijkheid

Nadat de rechtbank het ongemotiveerde verweer van de gemeente had verworpen, namelijk dat de betonplaten niet glad zouden zijn geweest, kwam de vraag aan de orde of de gemeente op grond van artikel 6:174 en/of artikel 6:162 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor de letselschade als gevolg van de valpartij.

Een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW is een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert. Wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, is de bezitter van de opstal aansprakelijk, behoudens hier niet aan de orde zijnde uitzonderingen.

Het in het leven roepen van een gevaarzettende situatie kan, bij verwezenlijking van dat gevaar, leiden tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW indien is voldaan aan de criteria die door de Hoge Raad zijn geformuleerd in het Kelderluikarrest van 5 november 1965 (NJ 1966, 136). In dit arrest is bepaald dat alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval kan worden beoordeeld of en in hoeverre aan iemand, die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt. Daarbij dient te worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Deze criteria dienen in onderling verband te worden beschouwd.

Gebrekkigheid en zorgplicht

De gemeente voert onder meer aan dat indien sprake is geweest van algvorming, dit de stelconplaten nog niet gebrekkig maakt als bedoeld in artikel 6:174 BW. De gemeente doet in dit verband een beroep op het arrest Rook-Staat (HR 3 mei 2002, NJ 2002,465). De rechtbank overweegt dat uit dit arrest – dat handelt over ijzel op een ZOAB-wegdek – weliswaar kan volgen dat de aanwezigheid van algen de stelconplaten als zodanig niet gebrekkig maakt als bedoeld in artikel 6:174 BW, maar uit dit arrest volgt ook dat indien de gemeente niet is opgetreden tegen de algvorming en daardoor een gevaarlijke (gebrekkige) toestand onveranderd heeft gelaten, dit onder omstandigheden wel degelijk tot aansprakelijkheid van de gemeente kan leiden. Het betreft hier in feite de vraag naar schending van de op de gemeente rustende zorgplicht in de zin van artikel 6:162 BW. Centraal in deze zaak staat daarom de vraag welke eisen men in de gegeven omstandigheden aan het terrein mocht stellen en hoever de zorgplicht van de gemeente reikt om het ontstaan en voortbestaan van gevaarlijke situaties op het terrein tegen te gaan.

Feiten van algemene bekendheid

De rechtbank acht onder meer van belang dat het hier een terrein betreft waar afval wordt ingezameld. Zoals door het slachtoffer zelf ook al is erkend, mogen aan de inrichting en het onderhoudsniveau van een dergelijke terrein niet al te hoge eisen worden gesteld. Dit geldt temeer wanneer, zoals in dit geval, het terrein slechts zeer beperkt wordt gebruikt en maar één ochtend per maand openstaat voor het publiek. Dit neemt niet weg dat het publiek dat van dit terrein gebruik maakt – gedurende die ene ochtend per maand – dit wel op een veilige wijze moet kunnen doen. Vaststaat dat ten tijde hier van belang sprake was van algvorming op een of meer van de stelconplaten op het terrein. De rechtbank beschouwt het als een feit van algemene bekendheid dat algvorming op een betonnen plaat met name bij vochtig weer leidt tot gladheid en het risico in zich bergt dat iemand daarover uitglijdt. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Het bestaan van een dergelijk latent gevaar is echter op zichzelf niet voldoende om aansprakelijkheid van de gemeente in het leven te roepen. De gemeente is alleen dan aansprakelijk als de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval ten gevolge van die algvorming zo groot is dat de gemeente maatregelen had moeten nemen om dit te voorkomen. Anders gezegd, de gemeente is aansprakelijk als zij door het laten voortbestaan van de latent gevaarlijke situatie meer risico heeft genomen dan redelijkerwijze verantwoord is. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van de criteria die zijn gegeven in het eerdergenoemde Kelderluikarrest.

Oplettendheid en voorzichtigheid

De rechtbank is van oordeel dat men bijzonder oplettend en voorzichtig dient te zijn wanneer men loopt op betonplaten die begroeid zijn met algen. Vooral bij vochtig weer bestaat het risico op uitglijden. De gemeente diende er naar het oordeel van de rechtbank rekening mee te houden dat het publiek dat afval komt inleveren niet altijd die vereiste bijzonder oplettendheid en voorzichtigheid in acht zal nemen. Van het publiek mag wel worden verwacht dat men enigszins voorzichtig is omdat algemeen bekend is dat op terreinen waar afvalinzameling plaatsvindt sprake kan zijn van gladheid. Zo is een ervaringsgegeven dat een dergelijk terrein vaker dan andere openbare terreinen is vervuild met bijvoorbeeld modder (door het werkverkeer dat over het terrein rijdt), met rondslingerend afval of gemorste vloeistoffen. Maar zoals door de gemeente is gesteld en ook blijkt uit de overgelegde foto’s ziet het terrein in Bakel er tamelijk netjes en overzichtelijk uit. Het publiek dat het terrein betreedt zal er daarom vanuit gaan dat het goed begaanbaar is. Daar komt bij dat men in veel gevallen de handen vol zal hebben met zakken of dozen afval en de aandacht met name gericht zal zijn op de verschillende containers waarin het afval, naar afvalsoort gescheiden, moet worden gedeponeerd. De algengroei deed zich bovendien slechts voor op een beperkt deel van het terrein. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus sprake van een aanmerkelijke kans dat men de algengroei niet opmerkt en daarop wegglijdt. In veel gevallen zal dit niet leiden tot een valpartij of zullen de gevolgen van een valpartij niet ernstig zijn. De kans bestaat evenwel dat men bij zo’n uitglijder ernstig letsel oploopt.

Bezwaarlijkheid van de maatregelen

De gemeente acht het niet redelijk van haar te verlangen eventuele algvorming continu tegen te gaan, omdat het terrein slechts beperkt wordt gebruikt en maar één ochtend per maand open staat voor het publiek, uit serviceoverwegingen ten behoeve van de inwoners van omliggende dorpen. Ter zitting is er namens de gemeente nog op gewezen dat zij slechts over beperkte financiële middelen kan beschikken en dat het onderhoud van dit terrein een lagere prioriteit heeft dan het onderhoud van de openbare wegen.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat het een bijzondere service is van de gemeente richting haar inwoners om dit terrein maandelijks open te stellen nog niet betekent dat niet aan de normale veiligheidseisen hoeft te worden voldaan. Wel acht de rechtbank het begrijpelijk, gezien de aard van het terrein en de beperkte openstelling daarvan, dat onderhoud een lage prioriteit heeft en dat hiervoor slechts beperkte middelen beschikbaar zijn. De man heeft gewezen op de mogelijkheid de stelconplaten regelmatig met een hogedrukreiniger schoon te spuiten. De gemeente heeft niet toegelicht waarom het voor haar bezwaarlijk is om de stelconplaten op deze wijze schoon te houden, temeer nu zij zelf stelt dat een beheerder aanwezig was die het terrein zonodig schoon hield. Het slachtoffer heeft gewezen op de mogelijkheid de afvalcontainers die bij het gladde deel stonden te verplaatsen om ongevallen te voorkomen, zoals blijkens de verklaring van een getuige na het ongeval ook is gebeurd. Uit de stellingen van partijen en uit de overgelegde foto’s begrijpt de rechtbank dat slechts op een enkele plaats sprake was van algvorming (rechts op de foto’s, nabij de afrastering) en dat er ruimte was om de containers op een ander deel van het terrein te plaatsen. De gemeente heeft niet aangegeven dat en waarom een dergelijke eenvoudige en kosteloze maatregel niet mogelijk of voor haar bezwaarlijk is. De rechtbank ziet daarom geen grond om te oordelen dat het nemen van veiligheidsmaatregelen voor de gemeente bezwaarlijk is.

Het bovenstaande in onderling verband bezien brengt de rechtbank tot het oordeel dat de situatie op het afvalinzamelingsterrein in Bakel niet voldeed aan de veiligheidseisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden moet stellen en daardoor gevaar voor personen opleverde, althans dat de gemeente aldaar een gevaarzettende situatie heeft laten ontstaan en voortbestaan wat leidt tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gemeente aansprakelijk is voor de door het slachtoffer geleden en nog te lijden schade.

Eigen schuld van het slachtoffer

De rechtbank is echter met de gemeente van oordeel dat deze schade mede een gevolg is van de aan de man toe te rekenen omstandigheid dat hij onvoldoende oplettend is geweest. Deze heeft namelijk verklaard dat de platen nat en vuil waren en hij had er daarom op bedacht moeten zijn dat mogelijk sprake was van gladheid. Dat de groene aanslag niet te zien was en dat de platen er allemaal hetzelfde uitzagen, zoals door door de man is verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk omdat op de door het slachtoffer overgelegde kleurenfoto’s van de (natte) stelconplaten de groene aanslag duidelijk is te zien. Hij had daarom bij het naderen van de container, en ook nadat hij zijn afval had gestort, kunnen en moeten zien dat op deze plek sprake was van een groene aanslag op de natte ondergrond en hij diende daarom op deze plek – een meter vóór een afvalcontainer – rekening te houden met de mogelijkheid dat sprake was van gladheid door algen of vuiligheid.

Schadevergoeding en billijkheid

Gelet hierop dient de schadevergoedingsplicht van de gemeente te worden verminderd door de schade over het slachtoffer en de gemeente te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank is van oordeel dat 50% van de ontstane schade het gevolg is van de aan de man toe te rekenen omstandigheid dat hij in de hiervoor geschetste omstandigheden onvoldoende oplettend is geweest. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval geen reden om te oordelen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist. De gevorderde verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor alle letselschade die de man lijdt zal daarom in zoverre worden toegewezen dat voor recht wordt verklaard dat de gemeente aansprakelijk is voor 50% van de letselschade. Die letselschade moet nu nader in kaart worden gebracht.

© Copyright Ridder Letselschade 2024 Powered by Online marketing bureau iClicks