Hoge letselschadeclaim wegens whiplash toegewezen

De rechtbank Breda heeft op 4 april jl. een hoge tegenvordering van een letselschadeslachtoffer toegewezen. Bij die toewijzing speelde de waardering van de arbeidsvermogensschade van de onderneemster een rol, die samen met haar echtgenoot medegerechtigd is in een vennootschap onder firma en een besloten vennootschap. De procedure liep al enige tijd en nu was de vraag aan de orde welke arbeidsvermogensschade de vrouw lijdt als gevolg van het haar op 2 februari 2000 overkomen verkeersongeval waarbij zij een whiplash opliep. Kennelijk had de verzekeraar in conventie een vordering ingediend tegen het slachtoffer, die een tegenvordering indiende.

Hieronder een beknop overzicht van de vrij uitvoerige uitspraak, klik hier voor de volledige uitspraak.

Berekening arbeidsvermogensschade

In het tussenvonnis van 27 mei 2009 heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw als gevolg van het ongeval blijvend ongeschikt is geworden voor het verrichten van haar werkzaamheden in de onderneming. Zij heeft verder geoordeeld dat zij nog wel in staat moet worden geacht om gedurende 20 uren per week andere passende arbeid te verrichten, waarmee zij volgens het prijspeil in 2004 en gebaseerd op een 40-urige werkweek nog € 23.000,00 bruto per jaar kan verdienen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het redelijk is om er bij de schadeberekening van uit te gaan dat de vrouw tot aan haar 65e zou hebben gewerkt, zij het dat zij de laatste tien jaren tot aan haar 65e haar uren gaandeweg en trapsgewijs zou hebben afgebouwd.

Deskundigenrapport

De rechtbank heeft een deskundigenonderzoek gelast door aan de (in de branche welbekende) heer drs. M.J. van der Eijk met de opdracht de rechtbank voor te lichten over de ontwikkeling van de onderneming en de consequenties voor het inkomen van het slachtoffer in de situatie met en zonder ongeval. In dit verband is tevens verzocht aandacht te schenken aan het standpunt van de vrouw dat de winst in de situatie zonder ongeval fors gegroeid zou zijn omdat zij zich met de onderneming volgens een door haar ten tijde van het ongeval geschreven plan niet alleen op de binnenlandse markt zou hebben gericht, maar tevens met nieuwe producten op de buitenlandse markt. De deskundige heeft gesprekken gevoerd met verschillende partijen en onderzoek gedaan naar de markt voor wijnbewaarsystemen en een bedrijfseconomische en financiële analyse uitgevoerd.

Hij stelt dat de bruto winst in evenredigheid  zou zijn toegenomen. Door het succesvolle beleid van de directie is er vanaf 2007 geen aanleiding om er nog van uit te gaan dat in de situatie zonder ongeval onder leiding van de vrouw een substantieel ander resultaat zou zijn gerealiseerd. Het hypothetische bedrijfseconomisch resultaat heeft gediend ter bepaling door de deskundige van het consumptieve inkomen zonder ongeval. Daarbij is de deskundige er voor de jaren 2000 tot en met 2003 van uitgegaan dat de volledige winst uit de onderneming aan de vrouw zou zijn toegerekend.

Beoordeling uitgangspunten

De vraag of een door een ongeval getroffene als gevolg van het ongeval schade heeft geleden door verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid, moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval. Hierbij komt het aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen. De bewijslast van het inkomen dat de benadeelde in de hypothetische situatie zou hebben genoten, rust op diegene zelf. Zij dient derhalve feiten en omstandigheden te stellen die de hiervoor bedoelde redelijke verwachting van de rechter rechtvaardigen en zij dient deze, bij voldoende betwisting, te bewijzen. Aan het bewijs van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden mogen geen al te strenge eisen gesteld worden: het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in de hypothetische situatie zou zijn gebeurd.

Uit de hiervoor genoemde vergelijking volgt reeds dat de arbeidsvermogensschade in beginsel concreet berekend dient te worden, derhalve met inachtneming van alle concrete omstandigheden. Zoals hierna zal blijken, zijn op het beginsel van concrete schadeberekening in het onderhavige geval uitzonderingen (abstracties) nodig om het verlies aan arbeidsvermogen zo zuiver mogelijk te kunnen waarderen.

Van der Eijk heeft partijen in het kader van zijn onderzoek een concept toegezonden van zijn deskundigenbericht en partijen in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding daarvan opmerkingen te maken en vragen te stellen. Amlin heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.  De rechtbank is van oordeel dat Van der Eijk in het deskundigenrapport goed inzichtelijk heeft gemaakt en goed heeft onderbouwd hoe hij tot de door hem gevonden resultaten in de situatie met en zonder ongeval is gekomen. De rechtbank zal zijn bevindingen over die resultaten als de hare overnemen. Voor de uitgebreide beschouwingen verwijzen wij u naar de volledige uitspraak.

Beoordeling rechtbank arbeidsvermogensschade

De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:107 BW een recht op schadevergoeding toekent aan de gewonde en (in beginsel) niet aan de gemeenschap waarin de gewonde gehuwd is. Deze schadevergoeding strekt ertoe om het verminderd arbeidsvermogen van van het slachtoffer te compenseren en niet om het nadeel dat een gemeenschap of een gezin heeft op te heffen. Voor zover het betoog van Amlin ervan uitgaat dat het gelet op de gemeenschap van goederen of het bestaan van het gezin niet relevant is in welke mate de winst uit onderneming aan de vrouw zou zijn toegekend of wordt toegekend omdat die winst uiteindelijk toch in de gemeenschap valt, dan miskent dit het persoonlijke karakter van het recht op schadevergoeding. Voor de door Amlin gekozen benadering bestaat in het onderhavige geval te meer geen aanleiding, nu de echtgenoot de rol van zijn vrouw als directeur van de onderneming heeft overgenomen, in plaats van zijn arbeidsvermogen anders aan te wenden om daarmee inkomen te verwerven dat in de gemeenschap of het gezin zou zijn gevallen. Het betoog van Amlin lijkt daaraan voorbij te gaan.

Anders dan partijen kennelijk van oordeel zijn, staat de waardering van de arbeidsvermogensschade op de kosten van vervangers en de gederfde winst er niet aan in de weg dat die kosten tevens worden aangemerkt als redelijke kosten ter beperking van de arbeidsvermogensschade, zij het dat, zoals beide partijen terecht hebben aangevoerd, de kosten van interim management niet nog eens voor vergoeding in aanmerking komen voor zover deze verdisconteerd zijn in de arbeidsvermogensschade.

Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of de voorschotten in juridische zin terecht in de jaarrekening zijn meegenomen en daardoor het bedrijfsresultaat hebben vergroot. Vast staat dat deze wijze van verwerking is gevolgd. Dat deze wijze van verwerking zo onredelijk is dat de negatieve financiële gevolgen daarvan op grond van de schadebeperkingsplicht van

[gedaagde] voor haar rekening moeten blijven, is weliswaar door Amlin gesteld maar verder niet onderbouwd. Zoals hiervoor is overwogen, dient bij de schadeberekening als uitgangspunt aanknoping gezocht te worden bij het inkomen dat [gedaagde]

daadwerkelijk feitelijk heeft genoten. Dit brengt mee dat bij de bepaling van het feitelijke netto inkomen in de jaren 2000 tot en met 2003 moet worden uitgegaan van de situatie waarin de voorschotten verrekend zijn met de kosten van interim management.

Verzekerde som

Partijen zijn het erover eens dat de verzekerde som volgens de Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen ten tijde van het ongeval € 2.268.901,08 bedraagt. Uitgaande van redelijke uitgangspunten om de toekomstige schade contant te maken (door Amlin is gesteld dat een rekenrente van 3% redelijk is), bedraagt de schade (ruim) meer dan dit verzekerde bedrag. Met de vrouw is de rechtbank daarom van oordeel dat een nauwkeuriger berekening van de arbeidsvermogensschade in zoverre achterwege kan blijven. De rechtbank heeft mitsdien geen behoefte aan voorlichting door een rekenkundige.

Wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten

Daarenboven is Amlin gehouden tot betaling van de wettelijke rente over de schade die zij dient te vergoeden vanaf het moment waarop die schade is ontstaan of geacht moet worden te zijn ontstaan. De rechtbank overweegt daarbij dat het, indien nodig, redelijk is om de toekomstige arbeidsvermogensschade per 1 januari 2012 te kapitaliseren. De afgeleide schadevergoedingsverplichting van Amlin is naar haar ratio te beschouwen als een verbintenis die voortvloeit uit onrechtmatige daad, als bedoeld in artikel 6:83 sub b BW. Anders dan Amlin heeft betoogd, is voor de verschuldigdheid van de wettelijke rente daarom geen ingebrekestelling vereist.

Boven de verzekerde som is Amlin gehouden om naast de wettelijke rente over de schade de gemaakte buitengerechtelijke kosten te vergoeden als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW onder c. Anders dan de vrouw heeft bepleit, bestaat er geen grond voor de vergoeding door Amlin van de kosten van vervangers voor zover die kosten tezamen met de door het motorrijtuig veroorzaakte (andere) schade de verzekerde som te boven gaan. Terwijl de buitengerechtelijke kosten als zodanig niet zozeer zijn toe te rekenen aan de veroorzaker van de primaire schade en veeleer een zelfstandige schuld van de verzekeraar betreffen, geldt dit niet voor de kosten ter beperking van schade (Vgl. S.D. Lindenbergh in: Buitengerechtelijke kosten, vijf visies op de redelijkheid, p. 17).

Ingevolge artikel 6:96 lid 2 sub c BW komen kosten van juridische hulp en bijstand voor vergoeding in aanmerking indien het maken daarvan redelijk was terwijl deze ook wat de omvang betreft redelijk zijn. Nadat de vrouw een toelichting had gegeven op de voor Amlin onduidelijke posten, is Amlin hierop niet meer teruggekomen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zij te dien aanzien haar verweer niet langer handhaaft. De rechtbank is voorts van oordeel dat buitengerechtelijke kosten ten bedrage van ruim EURO 73.000,00 niet in een onredelijke verhouding staan tot de geleden schade. Ook dit verweer wordt verworpen.

Schadevergoeding

De rechtbank veroordeelt Amlin, de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval, tot vergoeding van een slotbedrag van maar lieft € 2.268.901,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan of geacht moet worden te zijn ontstaan en met de buitengerechtelijke kosten.

Zekerheidsstelling

Amlin heeft verzocht om een eventuele toewijzing in reconventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Subsidiair verzoekt Amlin bij toewijzing van de vordering om in het vonnis te bepalen dat de vrouw zekerheid verstrekt door een bankgarantie. Zij wijst erop dat de toe te wijzen vordering hoog is, dat de vrouw een particulier is (dat is logisch, anders geen arbeidsvermogensschade!) en dat dit een restitutierisico meebrengt. Voorts is volgens Amlin niet uitgesloten dat het toegewezen bedrag wordt aangewend voor de bedrijfsvoering van het bedrijf, hetgeen ook daarom het risico in zich bergt dat het slachtoffer de genoemde bedragen niet zal kunnen terugbetalen indien de rechter in hoger beroep haar daartoe zal verplichten. Amlin wijst erop dat het grootste deel van de schade toekomstige schade betreft. De vrouw heeft zich hiertegen verzet. Volgens haar leidt een verplichte zekerheidstelling tot een continuering van de reeds ontstane tekorten. Volgens haar gaat de reeds geleden schade de verzekerde som al te boven.

De rechtbank overweegt dat de vrouw er een groot belang bij heeft dat de arbeidsvermogensschade die zij reeds heeft geleden en in de nabije toekomst zal lijden wordt vergoed, ongeacht het instellen van hoger beroep. Gelet op de aard van deze schade kan het uitblijven van een vergoeding immers haar bestaanszekerheid aantasten. Nu deze geleden en in de nabije toekomst te lijden schade een bedrag beloopt dat niet al te veel afwijkt van de verzekerde som, ziet de rechtbank, na afweging van de belangen van partijen, geen reden om het verzoek van Amlin toe te wijzen. Het verzoek zal worden afgewezen.

De rechtbank wijst uiteindelijk alle vorderingen van Amlin in conventie en reconventie af en veroordeelt Amlin in de kosten van het geding en veroordeelt Amlin om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 2.268.901,08 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan of geacht moet worden te zijn ontstaan tot aan het moment van voldoening en met de buitengerechtelijke kosten en te verminderen met eventuele voorschotten (die al betaald waren).

© Copyright Ridder Letselschade 2024 Powered by Online marketing bureau iClicks