Metro-exploitant aansprakelijk voor letsel

De rechtbank in Rotterdam heeft de RET aansprakelijk geacht voor letsel van een passagier. Deze was uitgegleden (of gevallen?) op een glad perron dat onvoldoende was gestrooid, voor welke situatie de RET niet had gewaarschuwd. Het betrof hier een vordering van de werkgever van het slachtoffer, die het netto doorbetaalde loon van de RET terugvorderde.

De rechtbank ging hierbij uit van de tussen partijen vaststaande feiten:
–  Een werkneemster van ING, mevrouw

[X], geboren in 1953, is op 6 februari 2007 op of omstreeks 6.17 uur in de ochtend ten val gekomen op het open, vrij toegankelijke, perron van het metrostation Romeynshof te Rotterdam;
–  Door de val heeft mevrouw [X] haar rechterbeen en haar enkel op diverse plaatsen gebroken en is zij arbeidsongeschikt geweest, al dan niet gedeeltelijk, in de periode van 6 februari 2007 tot 6 september 2007;
–  ING heeft krachtens de wet en de geldende cao tijdens deze periode van arbeidsongeschiktheid het loon volledig doorbetaald. In deze periode heeft het nettoloon een bedrag van € 7580,90 belopen;
–  Het metrostation Romeynshof is eigendom van, althans in beheer bij, RET;
–  ING heeft RET bij brief van 27 november 2007 aansprakelijk gesteld voor de betaling van genoemd bedrag aan loonkosten. RET heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen;

Ter nadere onderbouwing stelde ING dat mevrouw [X] ten gevolge van gladheid / ijsvorming op het open perron van het metrostation Romeynshof ten val is gekomen. In de tweede plaats stelde ING dat het in de nacht van 5 op 6 februari 2007 gevroren had, dat RET via de Roteb (gemeentelijke reinigingsdienst) was gewaarschuwd voor mogelijke gladheid en dat RET desondanks niet, althans onvoldoende en/of te laat zout heeft gestrooid ter bestrijding van de verwachte gladheid. Voorts had RET niet zorggedragen voor het zogenoemde inlopen of inrijden van het zout, zodat dit in de vroege ochtend van 6 februari 2007 nog niet effectief was ter bestrijding van gladheid, aldus ING. Verder voerde ING aan dat reizigers gewaarschuwd hadden kunnen worden voor gladheid op de perrons, bijvoorbeeld via de geluidsinstallatie, de matrixborden en/of door middel van op de perrons geplaatste borden. ING concludeerde dat RET, door na te laten deze aanvullende maatregelen te treffen, onzorgvuldig heeft gehandeld en op die grond een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens mevrouw [X].

RET voerde in de eerste plaats aan dat de val van mevrouw [X]

niet is veroorzaakt door gladheid, maar door het niet in acht nemen van de vereiste oplettendheid. In tweede plaats voerde RET als verweer aan dat zij ruimschoots voldoende maatregelen heeft getroffen om de gladheid op haar perrons zoveel mogelijk te bestrijden. Zij wees er daarbij op dat zij circa 42 metrostations met open perrons beheert en dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk is om tegelijk op alle perrons en op alle tijdstippen elke vorm van gladheid te bestrijden. RET stelde dat dit praktisch onmogelijk is vanwege de logistiek, vanwege niet altijd goed te voorspellen weersomstandigheden, alsmede vanwege de omstandigheid dat van haar niet kan worden verwacht dat het zout na het strooien in opdracht van RET wordt “ingelopen” voordat de eerste reizigers arriveren.

Waarschuwen voor gladheid

RET acht het niet onzorgvuldig dat zij geen waarschuwingen heeft gegeven door middel van waarschuwingsborden en/of waarschuwing via de omroepinstallatie. Het metrostation Romeynshof wordt (althans werd destijds) pas vanaf 6.30 uur in de ochtend bemand en de matrixborden worden (althans werden destijds) door dit personeel bediend. Waarschuwen door middel van de geluidsinstallatie acht RET op dit vroege tijdstip vanwege mogelijke geluidsoverlast voor omwonenden te bezwaarlijk. Bovendien, aldus RET, staat niet vast dat het ongeval zou zijn voorkomen indien er wel door haar was gewaarschuwd voor gladheid. Voorts betoogde RET dat zij mag rekenen op een zekere mate van oplettendheid van haar reizigers en dat deze bij vorst zelf rekening dienen te houden met gladheid en zich moeten realiseren dat gladheid niet onder alle omstandigheden effectief kan worden bestreden. RET stelde in dat kader dat het ook de voorafgegane dag had gevroren en dat mevrouw

[X] via de media had kunnen vernemen dat het zou gaan vriezen en dat het naar verwachting glad zou worden, zeker ’s ochtends vroeg. Daarbij komt, aldus RET, dat mevrouw [X] had moeten beseffen dat – gezien het vroege tijdstip – het zout nog niet op alle plaatsen (voldoende) kon zijn ingelopen, waardoor het zout nog niet voldoende effectief de gladheid zou bestrijden. Op grond van deze omstandigheden deed RET een beroep op eigen schuld van mevrouw [X] aan het ontstaan van schade door de val.

De rechtbank stelde vast dat de stelling van ING dat mevrouw [X] ten val is gekomen ten gevolge van gladheid en/of ijsvorming op het perron door RET niet voldoende concreet en niet voldoende gemotiveerd was betwist. RET had in feite slechts aangevoerd dat zij niet heeft erkend dat mevrouw [X]

als gevolg van gladheid ten val is gekomen en dat de val is veroorzaakt door onvoldoende oplettendheid, maar dit is als betwisting van voormelde stelling onvoldoende, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan in deze procedure. Dit is vreemd, aangezien mevrouw niet heeft bewezen dat zij daadwerkelijk is uitgegleden en niet door een andere oorzaak ten val is gekomen. Moet mevrouw dat niet eerst bewijzen voordat de rechtbank aan het verweer van de RET toekomt?

Gevaarzettende situatie

In deze feitelijke omstandigheden is de kernvraag in deze procedure of sprake is geweest van een gevaarlijke situatie die RET heeft laten voortbestaan terwijl in de omstandigheden van het geval op haar de zorgplicht rustte om aanvullende maatregelen te treffen. Indien dat het geval is, is de handelwijze van RET onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig geweest jegens mevrouw [X]. Bij de beantwoording van die vraag is van belang hoe waarschijnlijk het is dat niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht wordt genomen, hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, hoe ernstig de gevolgen daarvan kunnen zijn, alsmede hoe bezwaarlijk het is om (veiligheids)maatregelen te treffen. Tegen deze achtergrond werd het volgende overwogen, hetgeen ook als criterium bruikbaar is in andere situaties. 

Naar het oordeel van de rechtbank komt betekenis toe aan de omstandigheid dat het perron van een metrostation in het algemeen een plaats is waar, met pieken en dalen, sprake kan zijn van grote groepen mensen die, al dan niet gehaast, via het perron de metro willen bereiken dan wel verlaten. In de visie van de rechtbank is het dan ook zeer wel denkbaar dat op het perron van een metrostation niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht wordt genomen en bestaat er een reële kans op met name een valpartij. Dit geldt zeker bij gladheid, zodat in elk geval bij gladheid gesproken moet worden van een gevaarlijke situatie en een verhoogde kans op een valpartij, met letsel als mogelijk gevolg. De omstandigheid dat het in de vroege ochtend – rond 6.15 uur – veelal nog niet druk zal zijn op het perron neemt dit risico slechts zeer ten dele weg. Zelfs is niet denkbeeldig de kans dat iemand bij het aankomen van een metro ten val komt en in aanraking komt met een rijdende metro en/of op de rijbaan van de metro belandt, hetgeen uiteraard zeer ernstige gevolgen kan hebben en om die reden een zeer serieus te nemen risico vormt.

Maatregelen ter voorkoming van letselschade

Aangenomen moest worden dat het treffen van de hiervoor bedoelde aanvullende maatregelen (het inlopen van zout en het waarschuwen via matrixborden en/of via de omroepinstallatie) het risico van een val zou hebben verkleind. Voor wat betreft het inlopen van het zout spreekt dit voor zich, voor wat betreft het geven van waarschuwingen moest naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat dit in de regel bij de meeste reizigers tot een grotere oplettendheid en voorzichtigheid zal leiden. Dit geldt in het onderhavige geval te meer, nu mevrouw

[X] volgens ING heeft verklaard dat zij, toen zij naar het metrostation liep, niets heeft gemerkt van gladheid. RET heeft dit niet althans niet gemotiveerd weersproken, waarbij als niet doorslaggevend in het midden kan blijven of mevrouw [X]

heeft geweten en/of heeft gevoeld dat het die vroege ochtend vroor.

RET heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onmogelijk en/of bezwaarlijk zou zijn om gestrooid zout een effectievere werking te geven door het in te lopen en/of in te rijden. RET heeft evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarlijk moet worden geacht om tijdig waarschuwingen te geven voor gladheid op de perrons. De omstandigheid dat het metrostation pas wordt bemand geruime tijd nadat de eerste metro’s – vanaf circa 5.45 uur -dit station zijn gepasseerd, komt als eigen keuze van RET voor haar risico. Voor wat betreft plaatsing van waarschuwingsborden op het perron zelf, heeft RET niets aangevoerd dat tot de conclusie zou kunnen leiden dat dit bezwaarlijk zou zijn. Ten aanzien van de geluidsinstallatie valt zonder nadere onderbouwing, die RET niet heeft gegeven, niet in te zien dat het onder alle omstandigheden met het oog op de omwonenden onacceptabel zou zijn dat bij gladheid, derhalve zeer incidenteel, ook op een vroeg tijdstip al waarschuwingen zouden worden omgeroepen. Naar het oordeel van de rechtbank had RET derhalve (aanvullende) maatregelen kunnen treffen die niet tot nauwelijks bezwaarlijk kunnen worden geacht. Maar, daar gaat het toch niet om? Het gaat erom of van RET had mogen verwacht dat hij aanvullende maatregelen had MOETEN treffen. Het is een normatieve afweging, die de rechtbank mijns inziens hier ten onrechte buiten beschouwing laat.

Onrechtmatigheid en aansprakelijkheid

Hoe dan ook, in deze omstandigheden achtte de rechtbank de handelwijze van RET onzorgvuldig ten opzichte van mevrouw

[X], die behoorde tot de eerste reizigers die nog niet, althans in onvoldoende mate, konden profiteren van het gestrooide zout. Derhalve diende te worden geconcludeerd dat RET jegens mevrouw [X] onrechtmatig had gehandeld en aansprakelijk was voor de door haar dientengevolge geleden schade.

Voorts werd ook het beroep van RET op eigen schuld zijdens mevrouw [X] verworpen. De enkele mogelijkheid dat mevrouw [X] er weet van zou (moeten) hebben gehad dat er sprake was van vorst en dat er daags tevoren in het weerbericht een gladheidwaarschuwing zou zijn gegeven, betekende immers niet dat zij haar schade als gevolg van de val niet geheel zou hebben kunnen verhalen op RET, die het risico op de val had kunnen en dienen te verkleinen. Bovendien, het treffen van maatregelen bij gladheid dient nu juist ook te geschieden met het oog op reizigers die niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen. Voorts is van belang dat in rechte moet worden aangenomen dat mevrouw [X]

op weg naar het metrostation niets heeft gemerkt van gladheid en dat er geen feiten of omstandigheden waren gesteld op grond waarvan zij, eenmaal aangekomen op het perron, daar wel gladheid had moeten verwachten.

Ik verwacht eerlijk gezegd dat indien tegen deze uitspraak van de rechtbank Rotterdam hoger beroep wordt ingesteld, de eiser in deze zaak niet opnieuw in het gelijk zal worden gesteld. Er zal dan toch ook bewezen moeten worden dat de vrouw überhaupt is uitgegleden? Wordt vervolgd . . . .

© Copyright Ridder Letselschade 2024 Powered by Online marketing bureau iClicks