Werkgever aansprakelijk voor letselschade werknemer

Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft op 29 maart 2011 beslist, dat een werkgever aansprakelijk te houden is voor letselschade die een werknemer had opgelopen bij een bedrijfsongeval. De uitspraak werd op 8 april jl. gepubliceerd. Bij dat ongeval kwam een kelderluik op het hoofd en schouders van de werknemer terecht, die daardoor letselschade lijdt. Volgens het Gerechtshof was het ongeval eenvoudig te voorkomen geweest door een gasveer te monteren, zoals later ook is gebeurd. Het hof achtte de zorgplicht geschonden en de werkgever daarom aansprakelijk voor de letselschade.

Het bijzondere aan deze zaak is het feit, dat er feitelijk geen getuigen waren van het bedrijfsongeval. Het bedrijfsongeval deed zich namelijk voor in de coffeeshop , waar het slachtoffer in dienst was als bedrijfsleider. Dat er een dergelijk bedrijfsongeval zou zijn gebeurd, blijkt alleen uit de medische informatie, waarin veelvuldig opgetekend staat dat de bedrijfsleider een kelderluik op zijn hoofd had gekrege en zijdelings uit verklaringen van andere werknemers. Geen van hen heeft het ongeval echter daadwerkelijk zien gebeuren.

Bewijs voor bedrijfsongeval

Eerder had de kantonrechter opgedragen te bewijzen dat hem op 11 september 2007 in de werksituatie een ongeval is overkomen. In het tussenvonnis van 26 mei 2009 is dat bewijs geleverd geacht en heeft de kantonrechter overwogen dat gesteld noch gebleken is dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. In zijn eindvonnis van 27 oktober 2009 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de werkgever niet heeft aangetoond dat zij haar zorgplicht is nagekomen en hem veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat, en tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 5.000,00.

Volgens de werkgever staat echter al helemaal niet vast dat de werknemer überhaupt een ongeval is overkomen. Daar zijn namelijk geen getuigen bij geweest. Bovendien kan de werknemer niet eens bewijzen dat hij op het moment van het bedrijfsongeval aan hetg werk was, het werkrooster laat zien dat hij vrij was. Bij zijn beoordeling stelt het hof voorop dat de werknemer die op grond van art. 7:658 lid 2 BW schadevergoeding vordert, zal moeten stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever. Daarbij geldt dat niet van de werknemer kan worden verlangd dat hij ook aantoont hoe het ongeval zich heeft toegedragen of wat de oorzaak ervan is (HR 4 mei 2001, LJN: AB1430).

Verklaring van werknemers

De kantonrechter en het hof hechten echter waarde aan de verklaringen van werknemers die zich konden herinneren dat de werknemer rond datum/tijdstip van het ongeval binnenkwam met een bloedende lip en de mededeling dat hij het luik op zijn hoofd had gekregen. Op grond van vorenstaande overwegingen en mede gelet op de overige vaststaande feiten, oordeelt het hof dat is komen vast te staan dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeval is overkomen doordat hij het kelderluik op zijn hoofd en/of schouder heeft gekregen. Hieraan doet niet af dat in het rapport van het expertisebureau op basis van dezelfde gegevens een andere conclusie wordt getrokken.

Bewuste roekeloosheid?

Ook in hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die, wanneer ze zouden komen vast te staan, kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werknemer. Van bewuste roekeloosheid is immers eerst dan sprake wanneer de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter daarvan daadwerkelijk bewust is (HR 11 september 1998, LJN: ZC2702). Nu de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, brengt het bepaalde in art. 7:658 lid 2 BW mee dat de werkgever aansprakelijk is voor de geleden letselschade, tenzij de werkgever aantoont dat zij de in art. 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen is nagekomen. Hiervoor behoeft niet vast te staan aan welke oorzaak het ongeval te wijten is. Die oorzaak is wel in zoverre van belang, dat de werkgever zal kunnen volstaan met aan te tonen hetzij dat zij heeft voldaan aan alle verplichtingen die ingevolge lid 1 op haar rustten teneinde een ongeval zoals dat aan de werknemer is overkomen, te voorkomen, hetzij dat nakoming van die verplichtingen het ongeval niet zou hebben voorkomen (HR 10 december 1999, LJN: AA3837).

Waarschuwing tegen valgevaar

In dit geval staat vast dat het gebruikelijk was dat personeel van de coffeeshop met een zekere regelmaat gebruik maakte van de kelder. Tussen partijen is niet in geschil dat aan het luik een touw was bevestigd dat ertoe diende te voorkomen dat het luik naar achteren zou kantelen en de toiletpot zou beschadigen. Evenmin staat ter discussie dat aan het luik een geleider was bevestigd die door middel van het aandraaien van een knop (de “zwarte knop”, later vervangen door een vleugelmoer) kon worden vastgezet, teneinde het dichtvallen van het luik te voorkomen. Het rapport van het expertisebureau vermeldt hierover:
Deze zwarte knop was destijds aangebracht op de plaats, waar zich thans de vleugelmoer bevindt (…). Wanneer de vleugelmoer (en destijds dus de zwarte knop) stevig wordt aangedraaid, wordt daarmee het kantelen van het openstaande luik naar beneden voorkomen dan wel bemoeilijkt. Tijdens mijn bezoek wordt toegelicht dat een goed aangedraaide zwarte knop ervoor zorgt dat het luik feitelijk niet meer voor- of achteruit kon worden bewogen.” Inmiddels is aan het luik ook een gasveer gemonteerd, waarover het rapport van het expertisebureau vermeldt: “Zoals reeds aangegeven, is inmiddels een gasveer gemonteerd aan het betreffende kelderluik. Het vermeende ongeval was daarvan overigens niet de aanleiding. De gasveer is aangebracht om het openen van het luik te vergemakkelijken en daarnaast om te voorkomen dat het in één klap zou dichtvallen, wanneer men ondanks alle instructie toch zou hebben verzuimd de verankeringsknop aan te draaien.”

Werknemers tegen zichzelf beschermen

Art. 7:658 BW strekt er niet toe een absolute waarborg voor de werknemer te scheppen voor bescherming tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Gelet echter op de ruime strekking van de op de werkgever rustende zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat deze daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (HR 12 december 2008, LJN: BD3129). De werkgever is op grond van deze zorgplicht verplicht ter voorkoming van de realisering van gevaren verband houdende met het werk datgene te doen wat in de gegeven omstandigheden, redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht, door voorzieningen te treffen ter voorkoming van gevaar, of, indien dat niet (goed) mogelijk is, door te instrueren en te waarschuwen ter voorkoming van het realiseren van gevaar. Wat van de werkgever in redelijkheid mag worden verwacht, hangt af van de omstandigheden van het geval (HR 11 november 2005, LJN: AU3313). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het de werkgever is die rekening moet houden met het algemene ervaringsfeit dat ook in het werk ervaren en met de desbetreffende werkomstandigheden bekende werknemers niet steeds de noodzakelijke voorzichtigheid zullen betrachten (HR 13 juli 2007, LJN: BA7355).

Veiligheidsmaatregelen

Het is dus maar de vraag of de waarschuwingen aan de binnenzijde van het luik en de instructies voldoende zijn om aan de op haar rustende zorgplicht te voldoen. Het antwoord op die vraag hangt er ook vanaf of er concrete (technische) maatregelen hadden behoren te worden genomen die het ongeval hadden kunnen voorkomen. Of dat het geval is, is onder meer afhankelijk van de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid door de werknemer mag worden verwacht, van de grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, van de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en uiteraard van de mogelijkheid en de mate van bezwaarlijkheid van het treffen van veiligheidsmaatregelen. Ook is van belang in hoeverre het treffen van dergelijke veiligheidsmaatregelen reeds voordat het ongeval zich had voorgedaan voor de werkgever voor de hand lag (HR 11 november 2005, LJN: AU3313). Wanneer blijkt dat effectievere maatregelen ter voorkoming van een ongeval zoals dit zich heeft voorgedaan, mogelijk waren, dan moet worden onderzocht waarom niettemin het aanbrengen van deze voorziening destijds niet van de werkgever kon worden gevergd, waarbij mede van belang is in hoeverre het treffen van een dergelijke veiligheidsmaatregel reeds voordat een ongeval zich had voorgedaan voor de werkgever voor de hand lag (HR 14 april 1978, LJN: AC3514).

Bekendheid met het gevaar

Bij het antwoord op de vraag of de werkgever heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht, speelt een rol of hij de specifieke gedragingen die tot het ongeval hebben geleid, redelijkerwijs heeft moeten voorzien, maar van doorslaggevende betekenis is zulks niet, omdat onoplettendheid veelal op verschillende wijzen tot een ongeval kan leiden en voor aansprakelijkheid van de werkgever niet is vereist dat deze juist die gedraging heeft (kunnen) voorzien die tot het ongeval heeft geleid (HR 11 november 2005, LJN: AU3313). Het hof dat de werkgeefster verantwoordelijk is voor de directe werkomgeving van haar personeel, bekend verondersteld mag worden met het gevaar dat het luik kan dichtvallen. De gegeven instructies, de waarschuwingen aan de binnenzijde van het luik en de geleider met de zwarte knop, getuigen hier immers van. Gebleken is echter dat een effectievere maatregel ter voorkoming van het dichtvallen van het luik mogelijk was, namelijk het plaatsen van een gasveer. Uit het aangehaalde rapport van het expertisebureau blijkt dat deze gasveer voorkomt dat het luik in één klap dichtvalt in het geval een personeelslid ondanks alle waarschuwingen zou hebben verzuimd de verankeringsknop (goed) aan te draaien. Gelet op de omstandigheid dat de werknemers van de coffeeshop met een zekere regelmaat in de kelder moesten zijn en daarvoor het luik moesten openen, is het voorzienbaar dat, ondanks de instructies en waarschuwingen, na verloop van tijd de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid bij het verankeren van het luik bij de werknemer zal afnemen. Gelet op de niet geringe kans dat hierdoor een ongeval met ernstige gevolgen zou gebeuren (een afloop met letsel aanmerkelijk ernstiger dan een hersenschudding is niet ondenkbaar), had van de werkgever mogen worden verwacht dat zij had onderzocht of een afdoende veiligheidmaatregel, zoals het plaatsen van een gasveer, mogelijk was, en had van haar verwacht mogen worden, gelet op de eenvoud van deze ingreep en de geringe kosten die hiermee gemoeid zijn, dat zij daartoe was overgegaan. Door dit na te laten, heeft zij haar zorgplicht geschonden. Dat er, zoals de werkgever stelt, met het luik nooit eerder een ongeval had plaatsgevonden, maakt dit niet anders. Daargelaten of het dichtvallen van het luik zou moeten worden aangemerkt als een algemeen bekend gevaar of de verwezenlijking hiervan als een huis-, tuin- of keukenongeval, zoals is aangevoerd, de werkgdever had dit gevaar met een eenvoudige ingreep kunnen wegnemen. Zij doet daarom tevergeefs een beroep op o.a. het broodmesarrest (HR 4 oktober 2002, LJN: AE4090). Het hof concludeert dat de gegeven instructies en de waarschuwingen op het luik, waarvan de werknemer heeft betwist dat deze zijn gegeven respectievelijk aangebracht, in dit geval onvoldoende zijn voor het oordeel dat de werkgever heeft aangetoond dat hij aan haar zorgplicht heeft voldaan.

© Copyright Ridder Letselschade 2024 Powered by Online marketing bureau iClicks