Dronken fietser heeft eigen schuld aan aanrijding

Op 11 januari 2009 heeft in Zeist een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dat verkeersongeval waren betrokken een bestuurder van een fiets en een automobiliste als bestuurder van een personenauto. De auto was verzekerd bij Delta Lloyd. De automobiliste reed met de auto op de Utrechtseweg in de richting van de Waterigeweg met een snelheid van ongeveer 30 a 40 km/u. De fietser reed op zijn fiets op een afzonderlijk fietspad langs de Waterigeweg in de richting van de Utrechtseweg. Ter hoogte van de Henriëtte van Lijndenlaan wilde de Utrechtseweg oversteken in de richting van de 1e Dorpsstraat. Op het moment dat de automobiliste de plek naderde waar de fietser stil stond, zo’n 50 meter na een fietsoversteekplaats, is de fietser de weg overgestoken en heeft de automobiliste een aanrijding niet meer kunnen voorkomen.

Alcoholgebruik

Later is vastgesteld dat de fiet5ser ten tijde van het ongeval onder invloed was van alcohol. Bloedonderzoek heeft uitgewezen dat het alcoholgehalte van zijn bloed 2,31 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg. De man had verklaard 18 flesjes bier en ongeveer anderhalve liter wijn te hebben gedronken. De man heeft Delta Lloyd aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van het ongeval geleden materiële en immateriële schade. Delta Lloyd heeft de aansprakelijkheid afgewezen en zich op het standpunt gesteld dat er aan de zijde van de automobiliste sprake was van overmacht.

De rechtbank hanteert bij de beoordeling van dit geschil, gezien het bepaalde in artikel 185 WVW, als uitgangspunt – kort gezegd – dat de eigenaar van het motorrijtuig verplicht is om de schade van de niet gemotoriseerde verkeersdeelnemer te vergoeden, tenzij er sprake is van overmacht dan wel van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. Delta Lloyd betwist dat zij gehouden is de schade te vergoeden, omdat er (aan de zijde van haar verzekerde sprake is van overmacht. Volgens vaste jurisprudentie slaagt een beroep op overmacht alleen indien aan de bestuurder van het motorrijtuig rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt omtrent de wijze waarop hij/zij aan het verkeer heeft deelgenomen, omdat de aanrijding uitsluitend is te wijten aan fouten van de ander, welke fouten zo onwaarschijnlijk zijn dat de bestuurder bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met deze mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Dit betekent dat men er in het verkeer in het algemeen niet op mag vertrouwen dat iedere verkeersdeelnemer zich nauwgezet aan de verkeersregels houdt en dat men zich in redelijkheid dient te gedragen zodat een adequate reactie op onvoorzichtig gedrag van anderen mogelijk blijft.

Overmacht

De rechtbank is van oordeel dat Delta Lloyd geen beroep op overmacht toekomt. De fietser is weliswaar na te hebben stilgestaan toch plotseling overgestoken op een punt gelegen 50 meter na een oversteekplaats voor fietsers, maar deze gedraging is niet zo onwaarschijnlijk dat van de automobiliste niet kan worden gevergd dat ze daarmee in redelijkheid geen rekening houdt. Uit de door haar tegenover de politie afgelegde verklaring volgt bovendien dat zij de fietser wel heeft gezien, zodat zij redelijkerwijze ook rekening kon (en diende) te houden met zijn verkeersgedrag. Verder volgt uit de verklaring van haar dat zij besloot niet verder op te trekken, “rekening houdend met de keuze van de fietser”. Hieruit leidt de rechtbank af dat de automobiliste derhalve zelf ook rekening hield met de aanwezigheid en/of de mogelijke gedraging(en) van de fietser.

Eigen schuld

Daarmee komt de rechtbank toe aan het standpunt van Delta Lloyd dat er sprake is van aan opzet grenzende roekeloosheid van de fietser. Voor aan opzet grenzende roekeloosheid (in het kader van de zogenoemde 50%-regel) is bewustheid van het gevaar voor het ontstaan van een verkeersongeval vereist. Volgens vaste jurisprudentie dient die bewustheid te worden afgeleid uit feiten en omstandigheden. In deze zaak staat vast datde fietser, nadat hij heeft stil gestaan op het punt waarop hij uiteindelijk is overgestoken, zonder (om) te kijken is gaan oversteken op het moment dat de automobiliste al zo dicht genaderd was dat een aanrijding niet meer te voorkomen was. Het betrof bovendien geen officiële oversteekplaats voor fietsers komende uit die richting. Integendeel, het is ter plaatse verboden om in de door de fietser gevolgde rijrichting over te steken. Uit deze feiten en omstandigheden valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat de fietser zich bewust moet zijn geweest van het aanzienlijke gevaar van een aanrijding met een auto dat hij met zijn gedrag in het leven riep, terwijl hij zich van dat gedrag desondanks niet heeft laten weerhouden, zodat dit gedrag is aan te merken als aan opzet grenzende roekeloosheid. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat de fietser (zeer ernstig) onder invloed van alcohol was daaraan niet kan afdoen, omdat die omstandigheid ook aan hem moet worden toegerekend.

Omdat er zoals de rechtbank heeft overwogen sprake is van aan opzet grenzende roekeloosheid mist de 50%-regel toepassing. De verdeling van de schade is onderworpen aan de “gewone” regels van artikel 6:101 BW, zodat de schade wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De hiervoor bij de beoordeling van aan opzet grenzende roekeloosheid betrokken omstandigheden neemt de rechtbank bij de onderhavige causaliteitsafweging in aanmerking in die zin dat die omstandigheden toe te rekenen zijn aan de fietser. Ook de automobiliste heeft bijgedragen aan het ongeval. Hoewel zij niet verwachtte dat de fietser op het laatste moment alsnog zou gaan oversteken, neemt dit niet weg dat zij wel met die mogelijkheid rekening had moeten houden. De aan haar in het kader van de causaliteitsafweging toe te rekenen omstandigheid valt bijna geheel weg ten opzichte van de aan de fietser toe te rekenen omstandigheden. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat de fout van fietser voor 90% aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen en de rijwijze van de automobiliste voor 10%.

Billijkheidscorrectie

De fietser stelt zich op het standpunt dat de billijkheid vereist dat de schade van hem als ‘kwetsbare’ verkeersdeelnemer geheel voor rekening van Delta Lloyd komt. Hij voert daartoe aan dat hij als gevolg van de aanrijding zeer zwaar letsel heeft opgelopen, waaronder een verbrijzelde voet, terwijl aan de zijde van Delta Lloyd slechts sprake is van blikschade. De rechtbank stelt voorop dat het bij een beroep op de billijkheidscorrectie gaat om de aanwezigheid van specifieke, individuele factoren die tot gevolg hebben dat de billijkheid in dit concrete geval een andere verdeling eist dan de uitkomst van de verdeling op basis van de causaliteit. In het onderhavige geval heeft zich het aan het motorrijtuig voor andere verkeersdeel nemers verbonden gevaar (Betriebsgefahr) verwezenlijkt, in die zin dat de aard en de ernst van het (mogelijk blijvende) letsel aan de voet/het been van de fietser typisch zijn voor schade veroorzaakt door een aanrijding van een fietser met een gemotoriseerd voertuig. Alles overwegende leidt dit de rechtbank tot de slotsom dat 80% van de schade van het slachtoffer voor zijn rekening moet blijven en dat Delta Lloyd gehouden is 20% van zijn letselschade te vergoeden.

Bekijk hier onze overzichtspagina over letselschade bij fietsers.

© Copyright Ridder Letselschade 2024 Powered by Online marketing bureau iClicks